Yemen sluit helft van
Gender Gap?
Positie van vrouwen in Nederland en Yemen
verbeterd
Het World Economic Forum (WEF) publiceert naast vele andere jaarlijkse
onderzoeksrapporten zoals het Global Competitiveness Report, Global Risks en Energy Vision Updates, ook de Global
Gender Gap Index. Dit rapport,
opgesteld onder bezielende leiding van Hausmann (Harvard), Tyson (UCLA) en
Zahidi (WEF), schetst een beeld van de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen in
( bijna) de hele wereld: 135 landen worden vergeleken op aspecten als
economische participatie, toegang tot onderwijs, gezondheidszorg en politieke
macht. Na vorig jaar al met twee plaatsen naar de 15e plaats te zijn gestegen,
stijgt Nederland dit jaar verder naar de 11e plaats op de ranglijst.
Ondanks enige mondiale progressie blijft er ongelijkheid
bestaan. Wereldwijd hebben vrouwen, toch de helft van de wereldbevolking,
minder dan 20% van alle nationale besluitvormende functies in handen. Er is
geen land in de wereld waar de ongelijkheid compleet is opgeheven. “De vier
hoogst genoteerde landen – IJsland, Finland, Noorwegen en Zweden – hebben iets
meer dan 80% van hun kloof gedicht, terwijl het laagst genoteerde land – Jemen
– hier voor 50% in is geslaagd,” aldus het blije persbericht van INSCOPE, dat
in ons land ‘host institute’ is van het WEF. Die laatstgenoemde prestatie
klinkt ongeloofwaardig, maar blijkt een getrouwe vertaling vanuit het Engelstalige
rapport. Daar staat zelfs, dat
Yemen nog steeds het
slechtste scoort van alle landen, maar dat het “has experienced an absolute
increase in its overall score and has closed more than 50% of its gender
gap this year, putting Yemen
among the top ten climbers of the 111 countries that have been included in the
Report since 2006.”
Nou is de maximale gender ‘gap’ de gap tussen 0 voor
vrouwen, 100 voor mannen. Als Yemen die gap voor de helft heeft gedicht… You
wish. En Nederland mag dan gestegen zijn op de ranglijst, ook bij ons werkt
onze monotheistische (u weet wel, god is een man) achtergrond nog flink door. Toen
onlangs de Europese Commissie waarschuwde om iets te doen aan
'gendergelijkheid', anders zou commissaris Viviane Reding een wettelijk
vrouwenquotum instellen, heeft ons land met acht andere verlichte lidstaten
onmiddellijk en heftig geprotesteerd. No way!
Gezonde metrieken
“I almost never talk about quarterly profits,”
zei Royal Bank of Scotland
boss Stephen Hester in een recent gehouden toespraak. En, wonder boven
wonder, hij verklaarde eveneens dat bij de RBS voortaan de klant koning zou
zijn. U weet wel, de RBS, die nog steeds voor 81% eigendom van de Britse
overheid is, die 1,5 miljard opzij gezet heeft om klanten met waardeloze
producten schadeloos te stellen, tot
over de oren betrokken in het LIBOR-schandaal; de bank die net als andere
banken financiële producten verzon en verkocht die niemand achteraf begreep. En zeker de klanten niet.
Hester (
die RBS leidt sinds 2008) zegt nu
unverfroren: “Really good companies perform for their owners, employees, and
communities if, above all else, they serve their customers well. You can have a
number of different goals for your company, but at the core great businesses
are driven by their customers’ priorities — by their customers’ values,
goals,and needs — and not by their own. […] The best banks will be doing the
things that they are doing, not because there’s a regulator sitting over their
shoulders but because they think those are the right things to do.” Als
het dan niet gaat om winst, wat zijn dan de meetbare drivers van de nieuwe RBS?
Hester zegt iets interessants over het nut van metrieken. “Als je de mensen een
specifieke target geeft, dan gaan ze daarop focussen. Op die specifieke
metriek, kwantitatief, en niet op de echte waarde die er achter ligt. Daarom
zijn er méér metrieken nodig dan winst per klant of kwartaalcijfers. Je hebt net
promoter scores, klanttevredenheidsonderzoeken, wachttijden voor iemand
geholpen wordt. En als het erom gaat incentives te formuleren die echt goed
gedrag en functioneren bevorderen, dan gaat het dus altijd om een hele
verzameling metrieken. Alleen zo krijg je een goed beeld van hoe iemand, maar
ook je bedrijf zelf functioneert. Je mag
je nooit op één aspect richten, want dat wordt dan een geloofsartikel. Een doel
op zich, in plaats van een
hulp-richtlijn voor gewenst gedrag.”
How to Fix
a Broken Bank, CFO.com 10 oktober
The simple power of one a day
Seth Godin is een e-marketing-guru, bekend van permission marketing.
Kijk eens op zijn inspirerende blog. Deze is van 19
september jl.:
There are at least 200 working days a year. If
you commit to doing a simple marketing item just once each day, at the end of
the year you've built a mountain. Here are some things you might try (don't do
them all, just one of these once a day would change things for you):
- Send a handwritten and personal thank you note to a customer
- Write a blog post about how someone is using your product or
service
- Research and post a short article about how something in your
industry works
- Introduce one colleague to another in a significant way that benefits
both of them
- Read the first three chapters of a business or other how-to book
- Record a video that teaches your customers how to do something
- Teach at least one of your employees a new skill
- Go for a ten minute walk and come back with at least five written
ideas on how to improve what you offer the world
- Change something on your website and record how it changes
interactions
- Help a non-profit in a significant way (make a fundraising call, do
outreach)
- Write or substantially edit a Wikipedia article
- Find out something you didn't know about one of your employees or
customers or co-workers
Veel molshoopjes maken samen een berg…
Rechtvaardige
spelregels, fair play
In de hekgolven van de financiële crisis worden er steeds
meer vragen gesteld over de beslissingen die mensen in de bankensector namen en
die zo enorme gevolgen bleken te hebben. Waren de spelregels het probleem? Of
toch de mensen, die zich (al dan niet) aan de spelregels hielden?
Om over deze kwestie een zinvolle discussie mogelijk te
maken én leseen te leren hebben twee wetenschappers van de business school IESE
in Barcelona, Natàlia Cugueró-Escofet and Josep M. Rosanas de rol onderzocht die
Management Control Systems (MCS) tegenwoordig spelen in de ondernemingen; hoe
deze het gedrag van en in de onderneming beïnvloeden en hoe ze zich verhouden
met wat zij noemen ‘organizational justice’, rechtvaardigheid of ethiek. Hun
conclusie: Een formeel MCS moet inderdaad geformuleerd worden vanuit ethische principes, maar dan nog gaat het
uiteindelijk om gedrag van mensen.
Als managers overtuigd zijn van de ‘rechtvaardigheid’ van de
principes, afspraken en regels binnen de organisatie, zullen zij daar positief
op reageren. Rechtvaardige regels zorgen ervoor, dat de doelstellingen van het
individu niet botsen met die van de organisatie. En als de toetsing en
beoordeling ( en beloning) van die medewerkers op consistente en transparante
manier gebeurt, in lijn met de formele spelregels, dan ontstaat daarover bij
die medewerkers ook geen onduidelijkheid en frustratie.
Een goed ontworpen en geïmplementeerd MCS verdeelt middelen
en verantwoordelijkheden transparant op basis van openbare spelregels. Managers
( en medewerkers) worden dan ook beoordeeld op aspecten, waarover zij echt ‘in
control’ kunnen zijn. Een goed MCS bevat ook protocollen om vals spel te
signaleren en te bestraffen, en om uit dergelijke onaangename voorvallen echt
lessen te trekken. Maar naast die formele kant van management control is er ook
de noodzaak van ‘informele rechtvaardigheid’. Regels kunnen nooit alles
afdekken – en daar worden dan eerder de principles
achter de rules dan de letterlijke
rules van belang.
The just
design and use of management control systems as requirements for goal
congruence
Cugueró-Escofet,
N.; Rosanas Martí, Josep Maria, IESE 2012
Wetenschap, kunst of kunde
In het VK
heeft HEFCE, de Higher Education Funding Council for England , in 2009 een Framework for Research Excellence
voorgesteld. Daarin worden enkele eisen gesteld aan (publiek te funden)
researchprojecten. De aanleiding voor de ontwikkeling van dit raamwerk was de
groeiende onrust over zinloze onderzoeksprojecten, zoals bijvoorbeeld dat van
de Universiteit van Plymouth, naar de KSF’s om op ideale wijze brood te
roosteren.
Andre de Waal is academisch directeur van het High
Performance Organizations Center en erkend expert op het gebied van HPO’s,
prestatiemanagement, High Performance Managers en High Performance
Partnerships. In zijn nieuwste boek, What
Makes a High Performance Organization: Five Validated Factors of Competitive
Advantage that Apply Worldwide, beschrijft hij vijf kritieke succesfactoren
voor organisaties die zich echt willen onderscheiden. Veel van de bekende literatuur over dit
onderwerp, zo klaagt hij, heeft een hoog tsjakka- dan wel Stapel/Vonk-gehalte,
gebaseerd op gemakkelijk onderzoek aan de een of andere business school,
waarvan dan na vele bladzijden statistische verantwoording uiteindelijk tien (of zeven) open deuren overblijven.
Volgens de Waal biedt hij nu in dit boek een ‘wetenschappelijk
gevalideerd raamwerk, dat organisaties kan helpen hun prestaties te verbeteren
en hen bovendien ook langdurig succesvol laten zijn’. Met het raamwerk in de
hand beschouwt hij een groot aantal organisaties in Europa, Amerika, Azië en
Afrika, en wisselt deze casus af met interviews met lieden die hun sporen
verdiend hebben op dit terrein.
Een high performance organisatie, aldus de Waal, is een
organisatie die significant betere resultaten behaalt dan vergelijkbare
organisaties, over een periode van tenminste vijf jaren, door zich op een
gedisciplineerde manier te concentreren op datgene dat echt belangrijk is voor
de organisatie.
En ja, daar komt hij: de Waal verzamelde alle beschikbare
gegevens over deze organisaties en liet daar statistisch onderzoek op los. Er
resulteerden zowaar vijfendertig puntenwolkjes, die gegroepeerd konden worden
tot – geen tien, geen zeven, maar dit keer vijf kritische succesfactoren voor
high performance organisaties. Dat zijn:
1. Kwaliteit van het management
2. Open en actiegerichte cultuur
3. Focus op lange termijn
4. Continue verbetering en vernieuwing
5. Kwaliteit van de medewerkers
Goh… dat we daar niet eerder achtergekomen zijn, vraag je je
als manager/ondernemer af. Laten we hopen dat de concurrentie dit niet te weten
komt. Want, aldus de Waal, als je nu
maar elke dag op die vijf factoren let, dan scoor je zeker en vast beter dan je
peers! En dat is wetenschappelijk bewezen ook: want ‘inmiddels zijn wereldwijd
ruim 2000 organisaties met het HPO-raamwerk aan de slag gegaan’, en die
rapporteren allemaal dat het daarna beter ging.
Andre de
Waal, What Makes a High Performance
Organization: Five Validated Factors of
Competitive Advantage that Apply Worldwide, ISBN-10: 1906403783 | ISBN-13:
978-1906403782, September 2012
Is
medewerkerbetrokkenheid iets voor Vonks en Stapels?
Medewerkersbetrokkenheid staat voor de emotionele binding die een
werknemer voelt met zijn organisatie en haar doelstellingen, een binding die
een medewerker stimuleert tot grotere (dan wel kleinere) prestaties. Het gaat
dan om zaken als wederzijds vertrouwen, integriteit, de kwaliteit van de
functie, de gepercipieerde kwaliteit van de missie van de organisatie, de
erkenning en beloning, kwaliteit directe chef en collega’s en de
ontplooiingskansen/vooruitzichten.
Elke tien jaar of zo hebben de mensen van HRM weer wat nieuws.
In de jaren ’80 van de vorige eeuw was het 360 graden feedback, het verschil
tussen functionerings- en beoordelingesgesprek ( daar zijn de meeste chefs nog
steeds niet uit). Het laatste decennium voor de eeuwwisseling ging het over
personeelsinformatie- en beloningsystemen. Daarna over opleiden en flexibele
inzetbaarheid. Toen de werknemers begrepen wat dat inhield, werd ineens
werknemersbetrokkenheid hot. Mensen zijn weer een belangrijke, zo niet de
belangrijkste asset van de onderneming.
Een van de internationale HRM-guru’s. Liz Ryan, doet er nu
al weer kritisch over. Op BloombergBusinessWeek van 5 oktober jl. vraagt zij
zich af: “What is Employee Engagement?” Kun je dat eten? Volgens haar is het een voorbeeld van de
onderzoeksgeilheid van sociale psychologen, die alle menselijk gedrag het
liefst willen meten om er vervolgens zinloze modellen en tendensen in te
ontwaren.
Waaraan je in de praktijk vervolgens niets hebt, met hun
scores over Performance Rating, Days Missed, Goals Met, enzovoorts. Net zo min
als je iets hebt aan jaarlijkse medewerkersbetrokkenheid-enquetes. Die zijn nog
kwalijker dan tijdsverspilling. Neem de afdeling ICT. Op zijn best vinden die
hun werk leuk omdat ze technische problemen kunnen oplossen. De missie en
waarden van het bedrijf? Die zullen hun worst zijn.
Eigenlijk is zo’n jaarlijkse ondervraging een belediging
voor de mensen. Als je het echt belangrijk vindt wat zij denken, dan moet je
zorgen dat ze elke dag kunnen vertellen wat ze willen, en vinden van de laatste
ontwikkelingen. En niet eens per jaar meten dat de tevredenheid over PZ dit
jaar 0,1% hoger is dan vorig jaar.
Nieuwe financiers:
oppassen geblazen
Zowel factoring als invoice financing of invoice discounting
zijn financiële diensten, die bedrijven in staat stellen middelen vrij te maken
die anders vast blijven zitten in (onbetaalde) rekeningen. Bij beide diensten
is er sprake van een derde partij, aan wie de ondernemer zijn debiteurenportefeuille
verpandt of verkoopt. Maar er zijn verschillen.
Bij factoring neemt die derde de hele portefeuille over en
verzorgt ook namens zichzelf de incasso van de openstaande rekeningen. Met
andere woorden, de klant weet dat u een factoringbedrijf heeft ingeschakeld.
Bij invoice discounting zal dat niet het geval zijn – u blijft zelf
verantwoordelijk voor de incasso en de administratieve verwerking van de
facturen. U leent alleen geld op basis van de waarde van uw uitstaande
facturen.
Invoice financing wordt steeds populairder, naarmate de
banken minder bereidheid tonen om het benodigde werkkapitaal te financieren en
bedrijven alternatieve financieringsbronnen proberen aan te boren. Een goed voorbeeld is het Britse
Marketinvoice, een on-line marktplaats waar (jonge) bedrijven selectief hun
debiteuren ‘te koop’ aanbieden aan de hoogste bieder – binnen het half jaar was
daar voor meer dan 23 miljoen pond sterling van honderd bedrijven gefinancierd.
Cijfers van de Asset Based Finance Association (ABFA) wezen uit dat invoice
financing in de UK en Ierland in 2011 met 7% gegroeid was – terwijl het
totaalbedrag aan bancaire leningen aan het MKB dat jaar met 3,7% gedaald was.
Hoewel het dus voorziet in een behoefte, blijft het gaan om
een nauwelijks gereguleerde markt die de nodige problemen kent.
Volgens een recent opgerichte actiegroep, de Campaign for
Regulation of Asset Based Finance, zijn er bedrijven op deze markt actief die
op onaanvaardbare wijze misbruik maken van ( door hen af)gedwongen
faillissementen. Er zou af en toe sprake zijn van een ´unhealthy relationship´
tussen sommige invoice finance dienstverleners en bepaalde schuldeisers. Het
kan heel lucratief zijn om bedrijven failliet te laten gaan / waarbij in plaats
van de normale fees tot wel 20% van de waarde van de debiteuren als
´termination fee´ in de zakken van de dienstverleners verdwijnt.
sharedserviceslink.com,
Invoice finance companies accused of 'unacceptable behaviour, 21 Augustus 2012
Waarom je soms beter een
middelmatige kandidaat kunt kiezen
Recent onderzoek lijkt aan te tonen, dat je beter een
middelmatige kandidaat kunt selecteren dan iemand die glorieus aan alle
functie-eisen voldoet. Waarom? De eerste zal zijn uiterste best doen om zijn
keuze waar te maken. De superkandidaat daarentegen zal aan de klus beginnen in
de overtuiging dat hij de functie meer dan waard is.
Het betreffende rapport verscheen onder de titel Mediocrity and Induced Reciprocity bij het gerenommeerde Max Planck Institute of
Economics in Jena, Duitsland. Het is het gezamenlijke werkstuk van twee
post-doctoraalstudenten en een
hoogleraar aan de universiteit van Padua in Italië. Het onderzoek werd verricht
via een rollenspel waarin een vacaturehouder de keuze kreeg uit twee
kandidaten, één uitmuntend geschikt, de ander zo-zo, om een bepaalde klus te
klaren. De opdrachtgever mocht de geselecteerde kandidaat één keer laten weten
dat hij dacht de juiste keuze gemaakt te hebben.
Een minderheid ( 30%) van de opdrachtgevers ging voor de
minst-gekwalificeerde kandidaat.
Maar dezen bleken na bevestiging zo ijverig aan de slag te
gaan, dat zij hun taak met 50% meer inzet verrichtten dan de topkandidaten! En
uiteindelijk bleken hun opdrachtgevers een 40% beter eindresultaat te scoren
dan hun collega’s, die voor de ster gekozen hadden.
Overigens: uit een tweede reeks experimenten bleek, dat als
de bevestigende boodschap aan de kandidaat achterwege bleef, de
laaggekwalificeerde kandidaten niet beter hun best deden!
De lessen hieruit zijn duidelijk. Geef je medewerkers
regelmatig een pluim, en omring je niet louter met diva’s.
Social CRM: nieuwe vorm
van MVO
Een onderneming moet zichzelf voortdurend de vraag stellen:
‘Waartoe zijn wij eigenlijk op aarde?’ Veel bedrijven en organisaties doen
dezer dagen hun uiterste best om je hun ‘vriend’ te laten worden via Facebook
e.d. Dat soort exercities wordt Social
CRM genoemd. Onderzoeksbureau Gartner stelde in juni 2012 vast dat, hoewel
er in 2011 liefst een miljard dollar in dat soort technologie geïnvesteerd
werd, maar weinig bedrijven daarbij een
bewuste strategie volgen – liefst 50% van de Fortune 500 had er geen harde doelstellingen
bij geformuleerd en mat niet wat het uithaalde.
Het belangrijkste nieuwe aan Social CRM is, dat het uitgaat
van een outside-in view van CRM – in tegenstelling tot de klassieke opvatting, die
inside –out formuleert wat men te bieden
heeft aan de klant. Bij SCRM gaat het echt om wat de klant wil. Waarom zou die klant
je vriend willen worden? Dan moet je hem wel iets te bieden hebben – diensten
die er toe doen, producten, maar ook een
acceptabel beeld, rol en plaats in de maatschappij. De premisse is dat
je wezenlijk interacteert met je klanten, en daarom stellen zij ook de regels. Daarmee
noopt SCRM eigenlijk tot een nieuwe visieformulering, en nieuwe strategische
keuzes: waarom bestaan wij als organisatie? Social CRM gaat om meer dan het
toevoegen van een extra verkoopkanaal. Meer weten? Begin eens te browsen vanuit
de Blogroll SCRM op http://mjayliebs.wordpress.com/.
BNP maakt niet gelukkig
Jonathan
Adair Turner, Baron Turner of Ecchinswell (1955) is een Britse zakenman,
academicus, voorzitter van de Britse Financial Services Authority en het Committee
on Climate Change. Eerder zat hij de Britse Pensions Commission voor. In
een BBC HARDtalk interview noemde hij zichzelf eens een 'technocraat'. Recent verscheen van zijn
hand Economics after the Crisis,
gebaseerd op drie lezingen aan de London School of Economics in 2010. Een boek
voor het slinkend aantal mensen dat nadenkt, al was het maar vanwege de zo Britse
helderheid van zijn betoog.
In dit boek ontleedt Turner drie uitgangspunten van wat hij
noemt “instrumental conventional wisdom”. Het eerste is dat overheidsbeleid er altijd op gericht moet zijn het BNP
te doen groeien. Het tweede, dat dat alleen maar lukt door ruim baan te geven
aan de markt. Het derde axioma is dat in die strijd (toenemende)
ongelijkheid acceptabel is, zolang het
maar zorgt voor meer groei.
En hij laat weinig heel van deze nauwelijks betwiste
economische waarheden. Wat BNP betreft wijst hij er fijntjes op, dat we al
sinds Richard Easterlins beroemde paper,
“Does Economic Growth Improve the Human Lot?” weten dat een hoger BNP
nauwelijks een garantie is voor meer geluk of welzijn. In 1995 berekende
Easterlin zelfs, dat boven een inkomen van $15.000 tot $20.000 meer geld geen
enkele positieve invloed had op het welbevinden van de bevolking. Hoewel het
gemiddeld inkomen in Europa sinds 1975 aanzienlijk gestegen is, werden we niet
gelukkiger, laat staan blijer.
Hoe dat komt? Hoe
rijker een samenleving wordt, des te meer statusbevestigend bezit willen de
mensen, maar omdat status relatief is, geldt dat ook voor dat bezit. Het streven
naar meer nog eens slecht voor het milieu ook – en dat is weer slecht voor het
welzijn. Maar ook in economische termen klopt er iets niet, aldus Turner. Het
BNP is een kwantitaieve maat, geen kwalitatieve. Een groot deel van ons BNP,
zeker in de financiële sector, maar ook bij adviserende beroepen van
accountants tot advocaten, behelst wat hij noemt distributieve eerder dan
creatieve transacties. Dat wil zeggen
dat het BNP vooral meet wat er tussen (grooepen van) mensen wordt uitgewisseld,
in plaats van dat het een netto groei van het inkomen berekent. “The clever lawyer who wins a case for his client achieves a
redistribution from the opposing client, but doesn’t create greater social
value.” Dat kunnen meer moderne beroepen zich aantrekken. Zie de namen
op kantoorgebouwen aan de rand van elke stad.
Turner’s conclusie luidt dan ook dat een groot deel van wat
wij kort ‘finance’ noemen “socially useless” is. En dat rijke landen (
bedrijven?) niet langer groei als beleidsdoel moeten nemen. Macro-economisch
beleid moet erop gericht zijn stabiliteit te bevorderen en recessies te
mitigeren. De klassieke ‘Keynesian prescription’.
Adair
Turner, Economics after the crisis,
Objectives and means, 128pp. MIT Press/Wiley ISBN 978 0 262 01744 2
Geen opmerkingen:
Een reactie posten